Vorige pagina
De Amsterdamse Canon - De stadsmuur (1482)


Cornelis Anthonisz. Gezicht op Amsterdam in vogelvlucht, 1538,
detail Collectie Amsterdams Historisch Museum
5. De stadsmuur (1482)
Amsterdam kreeg pas laat een eigen stadsmuur. Ongewenste bezoekers konden zo buiten de poorten worden gehouden. De muur bewees bovendien aan inwoners en buitenstaanders dat de stad een onafhankelijke gemeenschap was, met een eigen bestuur.

Van de stadsmuur is niet veel overgebleven. Een van de schamele resten is een deel van de Waag, vroeger de Sint Anthoniespoort. Een eigen muur was een belangrijk bezit voor een middeleeuwse stad. Ze maakte van een nederzetting een echte stedelijke gemeenschap. Zo’n muur bood veiligheid, want zo konden soldaten en misdadigers – het verschil daartussen was in de praktijk vaak nogal klein – buiten de poort worden gehouden.

Belangrijker nog was de symbolische betekenis: de stadsmuur, met zijn poorten en torens, vormde het zichtbare bewijs dat het hier ging om een gemeenschap van burgers of poorters, die haar eigen regels opstelde, haar eigen bestuurders koos en haar eigen burgers berechtte. Veel steden hadden op hun stadszegel dan ook een afbeelding staan van een muur, zelfs als die er in werkelijkheid niet was.

Opmerkelijk is dat Amsterdam daar niet zo’n dringende behoefte aan leek te hebben. In de eerste stadsrechten van de stad kwam het woord ‘muur’ niet voor. Misschien was er domweg geen geld voor. Tot het einde van de vijftiende eeuw namen de Amsterdammers in ieder geval genoegen met een verdedigingsgracht. De bagger was opgeworpen tot een wal waarop een rij houten palen stond. Militair gesproken had zo’n primitieve rij van gepunte palen niet veel betekenis.

Uiteindelijk kwam de muur er toch. Het is niet duidelijk of Amsterdam zelf had besloten om er een te bouwen, of dat ze dit van hogerhand verplicht moest doen. De stadsmuur kwam er in ieder geval uit vrees voor aanslagen van plunderaars vanuit Utrecht en Gelderland. In de loop van de vijftiende eeuw was het stadsbestuur begonnen geld bij elkaar te schrapen om een muur aan te leggen: er werd een speciale belasting voor ingevoerd. Dat was geen populaire maatregel. De burgers moesten bovendien helpen bij het heien en graven. Alleen de rijke inwoners wisten zich hieraan te onttrekken door geld te storten of een paar duizend stenen te leveren.

In 1482 konden de metselaars eindelijk aan het werk, maar pas in 1490 was Amsterdam omsloten door een vijf à zes meter hoge muur. Daarin waren drie grote poorten opgenomen: de Haarlemmerpoort, de Regulierspoort en de Sint Anthoniespoort. Er waren ook nog twee kleine poorten: de Heiligewegpoort en de Korsjespoort. De muur werd overigens niet doorgetrokken langs het IJ. Om die kant van de stad te beschermen was een grote hoeveelheid planken aangeschaft, voorzien van schietgaten, om daar in tijden van nood een schutting aan te kunnen leggen. Blijkbaar vond de stad dat wel voldoende.

De muur verschafte veiligheid aan het gebied binnen de omheining. Maar wat te doen met de werkplaatsen en woningen, die buiten de muur lagen? Zoals het gebied de Lastage, voorbij de Geldersekade, waar schepen werden gerepareerd en lijnbanen ingericht. Vanwege het economisch belang van dit gebied zouden uiteindelijk in de zestiende eeuw hier nieuwe zware verdedigingswerken komen (waaronder de Montelbaanstoren). Vrijwel alles van deze gigantische onderneming is inmiddels verdwenen.

Met speciale dank aan het Historisch Museum Amsterdam voor het mogen gebruiken van beeldmaterialen en teksten
KLIK HIER
 
 Terug naar de laatste pagina