Leerling van Rembrandt.
De toren van de Westerkerk, midden zeventiende eeuw.
Collectie Amsterdams Historisch Museum
14. De Westerkerk (1631)
Het gereformeerde protestantisme speelde een belangrijke rol in de samenleving. Het was de heersende kerk in de Republiek en dus ook in Amsterdam. Dat werd duidelijk gemaakt door de Westerkerk, indertijd het grootste gereformeerde kerkgebouw ter wereld.
Besturen kwam in Amsterdam neer op twee dingen: zorgen dat er geld werd verdiend aan de handel en voorkomen dat de verschillende geloofsgemeenschappen te veel ruzie met elkaar maakten. Nadat aan het einde van de zestiende eeuw de stad in snel tempo achtereenvolgens protestants, rijk en groot was geworden, brak de tijd aan om de religieuze verhoudingen eens wat duidelijker te ordenen.
De gereformeerde protestanten – die zich later ‘hervormden’ zouden gaan noemen – hadden na de Alteratie de katholieke kerken overgenomen. Maar de betekenis van de gereformeerden moest nu beter tot uitdrukking worden gebracht. Hoe kon dat beter dan door het bouwen van nieuwe kerken? De stadsuitbreidingen boden daar ook ruimte voor. En zo verrezen in de zeventiende eeuw allerlei nieuwe kerkgebouwen.
De eerste kerk die speciaal voor de gereformeerden werd gebouwd, was de Zuiderkerk (1614). Daarna volgden aan de rand van de Jordaan de Noorderkerk (1623) en de Westerkerk (1631), en met enige vertraging de Oosterkerk (1671) op Wittenburg. De simpele namen van de kerken toonden dat de protestanten van eenvoud hielden. Her en der werd overigens nog een aantal kerken gebouwd. Soms moest dat goedkoop en snel, zoals de Amstelkerk (1668), die in hout is uitgevoerd.
Van al deze kerken was de Westerkerk, die in 1631 in gebruik werd genomen, verreweg de belangrijkste. Indertijd al gold hij als de grootste gereformeerde kerk ter wereld. De voornaamheid straalde ervan af, vorstelijk geplaatst aan een ruim plein in het midden van de drie hoofdgrachten. In heel Amsterdam was er geen enkel gebouw hoger dan de toren van deze kerk (85 meter). Op de top van de toren prijkte de kroon, die in 1489 door koning – en later keizer – Maximiliaan aan de stad zou zijn toegekend en die ook het stadswapen sierde. Hij symboliseerde de nauwe verwevenheid tussen deze kerk, het protestantisme en het stedelijk bestuur.
Dit maakte de overheersende positie van de gereformeerden wel voldoende duidelijk. Maar zij hadden geen monopolie. Dat bleek wel uit het verrijzen van nog een aantal andere kerken. Zo verschenen er ook twee opvallende lutherse kerken, de ‘Oude’ op het Spui in 1633 en de nieuwe ‘Ronde’ in 1671 aan de Singel. Verder was er voor Armeense kooplieden uit Perzië in 1714 een kerk gebouwd aan de Krom Boomssloot (die in 1856 moest worden verkocht, maar in 1989 weer als Armeense kerk in gebruik werd genomen). En ten slotte waren er drie opvallende synagogen op en aan het Jonas Daniël Meijerplein.
Dit waren allemaal gebedshuizen die door het stadsbestuur werden toegelaten, de ‘zichtbare’ kerken, waarvan de gereformeerde er dus maar één was. Daarnaast waren er dan nog tal van grotere en kleinere ‘onzichtbare’ kerken, doorgaans min of meer verborgen achter gevels van woon- of pakhuizen.
Het is wel opvallend dat de meest opvallende en indrukwekkende kerkgebouwen – na en naast de Oude en Nieuwe Kerk en de Westerkerk – niet de andere gereformeerde kerken waren, maar de godshuizen van joden en luthersen. Het ging hierbij om groepen die belangrijke kooplieden en handelaren telden, en dat was niet toevallig. Amsterdam was een stad waarin het gereformeerde geloof heerste, maar het grootkapitaal regeerde.
Het gereformeerde protestantisme speelde een belangrijke rol in de samenleving. Het was de heersende kerk in de Republiek en dus ook in Amsterdam. Dat werd duidelijk gemaakt door de Westerkerk, indertijd het grootste gereformeerde kerkgebouw ter wereld.
Besturen kwam in Amsterdam neer op twee dingen: zorgen dat er geld werd verdiend aan de handel en voorkomen dat de verschillende geloofsgemeenschappen te veel ruzie met elkaar maakten. Nadat aan het einde van de zestiende eeuw de stad in snel tempo achtereenvolgens protestants, rijk en groot was geworden, brak de tijd aan om de religieuze verhoudingen eens wat duidelijker te ordenen.
De gereformeerde protestanten – die zich later ‘hervormden’ zouden gaan noemen – hadden na de Alteratie de katholieke kerken overgenomen. Maar de betekenis van de gereformeerden moest nu beter tot uitdrukking worden gebracht. Hoe kon dat beter dan door het bouwen van nieuwe kerken? De stadsuitbreidingen boden daar ook ruimte voor. En zo verrezen in de zeventiende eeuw allerlei nieuwe kerkgebouwen.
De eerste kerk die speciaal voor de gereformeerden werd gebouwd, was de Zuiderkerk (1614). Daarna volgden aan de rand van de Jordaan de Noorderkerk (1623) en de Westerkerk (1631), en met enige vertraging de Oosterkerk (1671) op Wittenburg. De simpele namen van de kerken toonden dat de protestanten van eenvoud hielden. Her en der werd overigens nog een aantal kerken gebouwd. Soms moest dat goedkoop en snel, zoals de Amstelkerk (1668), die in hout is uitgevoerd.
Van al deze kerken was de Westerkerk, die in 1631 in gebruik werd genomen, verreweg de belangrijkste. Indertijd al gold hij als de grootste gereformeerde kerk ter wereld. De voornaamheid straalde ervan af, vorstelijk geplaatst aan een ruim plein in het midden van de drie hoofdgrachten. In heel Amsterdam was er geen enkel gebouw hoger dan de toren van deze kerk (85 meter). Op de top van de toren prijkte de kroon, die in 1489 door koning – en later keizer – Maximiliaan aan de stad zou zijn toegekend en die ook het stadswapen sierde. Hij symboliseerde de nauwe verwevenheid tussen deze kerk, het protestantisme en het stedelijk bestuur.
Dit maakte de overheersende positie van de gereformeerden wel voldoende duidelijk. Maar zij hadden geen monopolie. Dat bleek wel uit het verrijzen van nog een aantal andere kerken. Zo verschenen er ook twee opvallende lutherse kerken, de ‘Oude’ op het Spui in 1633 en de nieuwe ‘Ronde’ in 1671 aan de Singel. Verder was er voor Armeense kooplieden uit Perzië in 1714 een kerk gebouwd aan de Krom Boomssloot (die in 1856 moest worden verkocht, maar in 1989 weer als Armeense kerk in gebruik werd genomen). En ten slotte waren er drie opvallende synagogen op en aan het Jonas Daniël Meijerplein.
Dit waren allemaal gebedshuizen die door het stadsbestuur werden toegelaten, de ‘zichtbare’ kerken, waarvan de gereformeerde er dus maar één was. Daarnaast waren er dan nog tal van grotere en kleinere ‘onzichtbare’ kerken, doorgaans min of meer verborgen achter gevels van woon- of pakhuizen.
Het is wel opvallend dat de meest opvallende en indrukwekkende kerkgebouwen – na en naast de Oude en Nieuwe Kerk en de Westerkerk – niet de andere gereformeerde kerken waren, maar de godshuizen van joden en luthersen. Het ging hierbij om groepen die belangrijke kooplieden en handelaren telden, en dat was niet toevallig. Amsterdam was een stad waarin het gereformeerde geloof heerste, maar het grootkapitaal regeerde.