Vorige pagina
De Amsterdamse Canon - De Nachtwacht (1642)


Rembrandt Harmensz. van Rijn. Het korporaalschap van kapitein
Frans Banninck Cocq en luitenant Willem van Ruytenburch,
bekend als de 'Nachtwacht', 1642.
Collectie Rijksmuseum, Amsterdam
16. De Nachtwacht (1642)
‘De Nachtwacht’ is het bekendste schilderij uit de Gouden Eeuw. De eigenzinnige Rembrandt van Rijn maakte dit schuttersstuk tot een meesterwerk. Rembrandt was oorspronkelijk afkomstig uit Leiden, maar net zoals vele collega-schilders naar Amsterdam getrokken. De vraag naar schilderijen was er groot.

In 1642 maakte Rembrandt van Rijn (1607-1669) het schilderij ‘Het korporaalschap van kapitein Frans Banning Cocq’ – in latere jaren kreeg het een donkerder toon, waardoor het bekend kwam te staan als ‘De Nachtwacht’. De schutters die erop waren afgebeeld, hadden hiervoor elk honderd gulden betaald. Ze zouden slechts matig enthousiast zijn over het resultaat.

Dat kwam door de bijzondere compositie. Rembrandt had niet voor de gebruikelijke statische opstelling gekozen, met de heren netjes op een rij. Hij had hen geschilderd alsof ze in actie waren. Omdat sommige schutters daardoor nauwelijks meer te herkennen waren, vonden deze dat ze geen waar voor hun geld kregen. Tegelijkertijd zou juist de afwijkende compositie een belangrijke reden vormen voor de enorme bewondering die het schilderstuk later zou oproepen.

De stedelijke schutterijen waren oorspronkelijk opgericht om het stadsbestuur bij te staan in geval van nood. In de zeventiende eeuw vormden ze, ondanks hun militaire taken, echter vooral gezelligheidsverenigingen voor nette, rijke heren. Zij trokken graag hun beurs voor een prestigieus schuttersstuk. Dit soort werken behoorden tot de grootste en duurste schilderijen die er tijdens de Gouden Eeuw in de Nederlandse Republiek zijn gemaakt.

De leden van de Amsterdamse elite lieten zich trouwens in het algemeen graag afbeelden, liefst op voorname statieportretten. Deze werden bijvoorbeeld gemaakt ter gelegenheid van een huwelijk of het aanvaarden van een ambt. De dames en heren lieten zich vereeuwigen op een manier die tot dan toe alleen aan vorsten of edelen was voorbehouden. De rijke burgers voelden zich dan ook allesbehalve minderwaardig. Zij vormden de elite van de belangrijkste en rijkste handelsstad ter wereld en wilden dat weten ook.

Behalve portretten en schuttersstukken waren historiestukken eveneens zeer populair onder de elite. Daarop stonden belangrijke historische, bijbelse of mythologische gebeurtenissen afgebeeld. De afzetmarkt voor kunst was groot. Niet alleen de zeer rijke kooplieden en ondernemers namen veel schilderijen af, er was ook een grote stedelijke middenklasse die geld overhad voor een paar mooie werken. De gewone burger had een voorkeur voor tafereeltjes uit het gewone leven. Om deze ‘burgerkunst’ betaalbaar te houden, maakten schilders vaak kleinere werken. Die werden snel gemaakt en er stonden niet al te veel tijdrovende details op. De kunstschilders wachten ook geen opdrachten af, maar produceerden gewoon een hele serie schilderijen op voorraad.

Naar schatting werden in de zeventiende eeuw in totaal tussen de drie en vijf miljoen schilderijen gemaakt in Holland. Amsterdam ontwikkelde zich tot een belangrijk nationaal en internationaal kunstcentrum. Maar na het rampjaar 1672 zou de markt instorten door een economische crisis, in combinatie met overproductie en een verandering van smaak. De massamarkt voor schilderijen verdween. Schilders gingen soms wat anders ernaast doen. Jan van der Heijden (1637-1712) bijvoorbeeld werd uitvinder. Hij bedacht de openbare stadsverlichting en de brandspuit.

Met speciale dank aan het Historisch Museum Amsterdam voor het mogen gebruiken van beeldmaterialen en teksten
KLIK HIER
 
 Terug naar de laatste pagina