Vorige pagina
De Amsterdamse Canon - Tol privilege (1275)


Tolprivilege, Floris V, 1275 Collectie Stadsarchief Amsterdam
2. Het tolprivilege (1275)
Het tolprivilege van Floris V is het oudste document waarin Amsterdam staat beschreven. Samen met andere belangrijke papieren werd het eeuwenlang zorgvuldig in de charterkast bewaard. De documenten vormden het bewijs dat Amsterdam een onafhankelijke stad was met eigen rechten.

Amsterdam werd voor het eerst in een officieel document genoemd in 1275. Dat kwam doordat de graaf van Holland, Floris V, de bewoners van deze nederzetting een beetje tegemoet wilde komen, nadat zijn krijgsvolk daar nogal had huisgehouden en veel schade had aangericht.
Om de verhoudingen weer wat beter te krijgen kregen de ‘lieden die bij de Amsteldam verblijven’ het recht om voortaan allerlei goederen binnen het graafschap Holland te vervoeren zonder daarvoor tol (een soort belasting) te hoeven betalen.

Dit ‘privilege’ was wel belangrijk, maar mag ook weer niet worden overschat. Floris V kende het aan verschillende plaatsen toe. Bovendien was er altijd het risico dat hij het weer zou intrekken als hem dat beter uitkwam. Ook bleek nu dat de nederzetting eigenlijk nog geen echte naam had, zoveel stelde ze dus niet voor. Maar het was een begin.

Geleidelijk begon de nederzetting te groeien – rond 1300 woonden er vermoedelijk ongeveer duizend mensen. Heel geleidelijk werd Amsterdam wat onafhankelijker. Vooral van de graven van Holland, die in het begin van de veertiende eeuw het Amstelland hadden overgenomen van de bisschop van Utrecht.
Deze toenemende vrijheid om de eigen zaken te regelen werd vastgelegd in ‘keuren’. De eerste dateert van 1300. De tweede uit 1342: daarin stonden de stadsrechten nog eens uitvoeriger beschreven. In die laatste stadskeur heette Amsterdam ook een ‘poirte’ [spreek uit: poorte]. Dat wil zeggen dat ze toen beschouwd werd als een stad.

Het belang van deze afspraken was groot. In de praktijk betekende het dat de rechten van Amsterdammers ook buiten de eigen stad werden gerespecteerd, en dat de handel goedkoper en gemakkelijker werd. Het was de erkenning van een zekere onafhankelijkheid, van zelfbestuur; ook al konden de graven dat natuurlijk altijd weer ongedaan maken.
De stad was in ieder geval buitengewoon zuinig op deze documenten.

Amsterdam was voortdurend bang dat ze gestolen zouden worden of door een overstroming verloren zouden gaan. De verkregen documenten werden dan ook heel zorgvuldig bewaard: ze waren het kostbaarste wat de stad bezat. Vanaf de vijftiende eeuw werden de verschillende oorkondes – vaak in een kunstig handschrift op perkament geschreven en voorzien van zegels (‘charters’) – opgeborgen in een speciale eikenhouten kast met 45 laatjes. De kast was met ijzerbeslag versterkt. Om hem open te krijgen waren drie sleutels nodig. Die werden door drie verschillende functionarissen bewaard op drie verschillende plaatsen.

De charterkast was bovendien geplaatst op een van de veiligste plaatsen die men kon bedenken in een stad die vooral uit hout was opgetrokken en waar regelmatig grote branden uitbraken: de stenen Oude Kerk. Daarin werd in de zestiende eeuw een aparte kapel voor de charterkast gebouwd, de zogenaamde IJzeren Kapel. De kapel bevond zich vijf meter boven de grond, en was afgesloten met een ijzeren deur (met twee sloten) en een dikke houten deur (met een grendel) en slechts met trappen bereikbaar. Daar stond de kast, beveiligd tegen dieven en overstromingen, tot 1892, toen hij werd overgebracht naar het gemeentearchief.

Met speciale dank aan het Historisch Museum Amsterdam voor het mogen gebruiken van beeldmaterialen en teksten
KLIK HIER
 
 Terug naar de laatste pagina