Vorige pagina
De Amsterdamse Canon - Het stadhuis (1648)


Hendrik Keun. Burgerzaal van het Stadhuis, 1765.
Collectie Stadsarchief Amsterdam
17. Het stadhuis (1648)
Het achtste wereldwonder. Zo werd het nieuwe stadhuis op de Dam genoemd. Het monumentale gebouw toonde in alles de macht en glorie van het stadsbestuur. De burgemeesters hadden het niet alleen in de stad voor het zeggen, maar waren ook nationaal en internationaal spelers van formaat.

Het middeleeuwse stadhuis op de Dam stond begin zestiende eeuw op instorten. De spits van het torentje was in 1615 uit voorzorg al afgebroken. Het gebouw was bovendien slecht te verwarmen en veel te klein geworden. Het was de hoogste tijd voor een nieuw stadhuis.

Met het bouwwerk wilde het stadsbestuur tonen dat Amsterdam de belangrijkste stad van de Nederlandse Republiek was. En in die stad had het bestuur het voor het zeggen – en ook dat moest het stadhuis laten merken. Het stadsbestuur had toen veel meer macht dan nu. Het was verantwoordelijk voor de binnen- én buitenlandse politiek van de stad, de lokale wetgeving, de financiën, en ook de rechtspraak.

De macht was in handen van vier burgemeesters, bijgestaan door de vroedschap, de 39-koppige raad van ‘vroede’, wijze mannen en de Oudraad, die bestond uit oud-burgemeesters. Aan democratische verkiezingen deed men in die tijd niet. Het stadsbestuur werd beheerst door een paar rijke families. Als er een plaatsje vrijkwam, vulden de zittende leden deze weer op met een van hun familieleden of vrienden.

De burgemeesters ontleenden hun macht in sterke mate aan hun benoemingsrecht: zij bepaalden wie de belangrijke functies kregen, zoals dat van de schout en schepenen, de bewindhebbers van de VOC, maar ook de predikanten en overlieden van de gilden. Midden achttiende eeuw mochten de burgemeesters zo’n 3200 ambten verdelen. Daardoor konden ze een hecht en omvangrijk ‘patronagenetwerk’ opbouwen.

Ook buiten de stadsgrenzen hadden de burgemeesters veel invloed. Na de ‘afzwering’ van de Spaanse koning in 1581 was in 1588 de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden ontstaan – een nieuwe staatsvorm, eigenlijk bij gebrek aan beter. In die Republiek had ieder gewest (of provincie) één stem. Maar omdat het gewest Holland het grootste aantal inwoners telde en de meeste belastingen opbracht, had het ook de meeste macht. En binnen dat gewest had Amsterdam het overwicht. Alleen de stadhouder kon daar nog enigszins tegenop.

Het stadsbestuur zag zichzelf als het middelpunt van het universum. Het nieuwe stadhuis werd een symbool daarvan. Jacob van Campen zorgde voor het ontwerp. Een heel blok huizen aan de Dam moest tegen de grond. Het heien begon in 1648. Wel 13.659 palen van Scandinavisch naaldhout werden de bodem ingestampt. Een getal dat de Amsterdamse schoolkinderen lange tijd met een ezelsbruggetje in hun hoofd stampten: “De dagen van het jaar, eentje ervoor, negentje erachter.”

In 1655 jaar later werd het nieuwe stadhuis ‘ingewijd’, onder meer met een fraai gedicht van de officieuze stadsdichter Joost van den Vondel. Het was pas zeven jaar later helemaal af. Lange tijd zou het stadhuis het grootste openbare gebouw van Europa zijn. Bovendien was het zo rijk gedecoreerd dat het bekend kwam te staan als ‘een wereldwonder’.

Met speciale dank aan het Historisch Museum Amsterdam voor het mogen gebruiken van beeldmaterialen en teksten
KLIK HIER
 
 Terug naar de laatste pagina