Vorige pagina
De Amsterdamse Canon - De Hoogduitse en Portugese synagoge (1671 en 1675)


Abraham Rademaker. 't Gesigt van de Portugeese, en Hoogduy[t]se
Joden kerken, tot Amsterdam, 1752-1775.
Collectie Stadsarchief Amsterdam
19. De Hoogduitse en Portugese synagoge
       (1671 en 1675)

Vergeleken met elders was de Amsterdamse tolerantie ten opzichte van haar vele joodse inwoners ongekend groot. Zo mochten ze grote, zichtbare synagoges bouwen. Joden konden het poorterschap kopen en zich vrij in de stad vestigen. Maar helemaal gelijk aan de andere stedelingen waren ze toch ook weer niet.

De gereformeerde kerk was de ‘heersende’ godsdienst; andere geloven werden geduld. Des te opmerkelijker is het dat tot de grootste gebedshuizen in de stad een aantal synagogen behoorde. Het begon met de bouw van een ‘Grote Sjoel’ voor de Hoogduitse joden in 1671, op de hoek van de Nieuwe Amstelstraat. Dat gebouw was al spoedig te klein. Gaandeweg werden er nog drie Hoogduitse synagogen aan toegevoegd – tegenwoordig is daarin het Joods Historisch Museum gevestigd.

Wereldvermaard werd echter vooral de Portugese ‘Esnoga’ of ‘Snoge’ aan het huidige Mr. Visserplein, al was het maar door de imposante architectuur. Deze werd ontworpen door de stadsbouwmeester Elias Bouwman en tussen 1671 en 1675 gebouwd op een ruimte die was vrijgekomen door het neerhalen van de oude bolwerken van de stad. Vrijwel nergens in Europa konden joden zo zichtbaar hun geloof belijden als in Amsterdam.

De eerste joden die zich aan het einde van de zestiende eeuw in Amsterdam hadden gevestigd waren afkomstig uit Spanje en Portugal. Daar waren deze Sefardim gedwongen zich tot het christendom te bekeren, om vervolgens toch door de inquisitie te worden verdrukt. In Amsterdam keerden ze langzaam terug tot een openlijk joodse levenswijze.

Naast deze, doorgaans nogal bemiddelde, Portugees-joodse gemeenschap ontstond een Asjkenazische gemeente, van joden die uit Duitse of Oost-Europese streken afkomstig waren. Hier ging het meestal om vluchtelingen zonder enig inkomen. Vanaf het midden van de zeventiende eeuw kwam daar nog een derde groep bij, namelijk van joden die verdreven waren door de vervolgingen in Polen, Litouwen en de Oekraďne. Deze groep sprak een eigen taal, het Jiddisj, dat van grote invloed zou zijn op de Amsterdamse spraak en taal.

Het stadsbestuur was in het algemeen niet onwelwillend tegenover de joodse migranten, maar bleef enigszins gereserveerd. Joden werden niet verplicht om bij elkaar te leven in een getto zoals elders. Ze mochten zelfs het poorterschap van de stad kopen, maar dat recht ging niet automatisch over op hun kinderen. Ook mochten ze geen ‘poortersnering’ uitoefenen – ze konden geen lid worden van een gilde – en evenmin mochten ze een winkel houden. Verder mochten de joden, overigens net als alle andere getolereerde religies, de gereformeerde kerk niet schaden en zeker niet proberen om christenen bekeren. Er gold een absoluut verbod op seksuele relaties tussen joden en christenen, ook als het ging om prostitueebezoek.

Ondanks die grenzen was de Amsterdamse tolerantie ongekend groot. Dat kwam voor een belangrijk deel doordat de joden zo veel goede handelsnetwerken bezaten. Sefardim wisten naam te maken in de handel op Brazilië en West-Indië en hadden een belangrijk aandeel in de diamanthandel. Deze groep kende ook een aantal opmerkelijke intellectuelen, zoals de boekdrukker en rabbijn Menasseh ben Israel en de wereldvermaarde filosoof Spinoza (1632-1677). Spinoza zou trouwens in 1656 na een conflict voorgoed uit de joodse gemeenschap – en daarmee uit Amsterdam – worden gestoten. Maar de Asjekenazim, die snel in aantal groeide, konden ook van deze tolerantie profiteren.

De Asjkenazim en de Sefardim zouden overigens tot in de negentiende eeuw weinig met elkaar mengen. Ze spraken ieder hun eigen taal en trouwden binnen de eigen gemeenschap. De twee groepen hadden hun eigen synagogen en gewoonten, sociale voorzieningen en ook begraafplaatsen:de Asjkenazim bij Zeeburg, Diemen en Muiderberg, de Sefardim in Groet en later in Ouderkerk aan de Amstel. Eind achttiende eeuw telde de Portugese gemeente 2800 zielen, terwijl het aantal Hoogduitse joden bijna de 20.000 haalde. Gezamenlijk maakten ze ongeveer tien procent uit van de Amsterdamse bevolking.

Met speciale dank aan het Historisch Museum Amsterdam voor het mogen gebruiken van beeldmaterialen en teksten
KLIK HIER
 
 Terug naar de laatste pagina