Vorige pagina
De Amsterdamse Canon - De Sociėteit van Suriname (1683)


Brandijzer/slavenstempel. Suriname, voor 1877.
Slaven werden gebrandmerkt met een slavenstempel met de initialen
van hun meester. Collectie Tropenmuseum, Amsterdam
20. De Sociėteit van Suriname (1683)
De kolonie Suriname was eigendom van de Sociėteit van Suriname. Als een van de drie eigenaren van deze Sociėteit had Amsterdam veel belang bij een winstgevende kolonie. Suriname leverde vooral suiker en later ook koffie. Die werd door Afrikaanse slaven geproduceerd op de plantages. Ook aan de slavenhandel heeft Amsterdam veel geld verdiend.

De ambtswoning van de burgemeester op Herengracht 502 draagt de herinnering aan een zwarte bladzijde uit de Amsterdamse geschiedenis. Een bescheiden herdenkingsplaquette memoreert dat daar tot 1690 Paulus Godin woonde en werkte, slavenhandelaar en bewindvoerder van de West-Indische Compagnie (WIC) en directeur van de Sociėteit van Suriname. Deze organisaties waren verantwoordelijk voor de handel in slaven van Afrika naar het Caribisch gebied.

De WIC was naar het voorbeeld van de VOC in 1621 opgericht. Ze dreef handel op Noord- en Zuid-Amerika, maar had nooit een stevig monopolie, zoals de VOC bezat over de handel op Aziė. Eigenlijk verdiende de WIC vooral geld met piraterij en smokkel. Door het ontbreken van dat monopolie liep de WIC niet zo goed, zodat in 1675 besloten werd tot een reorganisatie. Het doel werd nu vooral zich te verrijken door de slavenhandel op Suriname.

In dat gebied werden op plantages vooral suikerriet en later ook koffie verbouwd. Dat werk was arbeidsintensief. Jaarlijks waren er ongeveer 2500 slaven nodig, zo was berekend, en die werden door de WIC uit Afrika aangevoerd. In ruil daarvoor kreeg de compagnie suiker: een slaaf was ongeveer 5000 pond suiker waard.

De exploitatie van Suriname zelf was in handen gegeven van de Geoctroyeerde Sociėteit van Suriname, in 1683 speciaal daarvoor opgericht. Haar hoofdkwartier stond in Amsterdam. De Sociėteit was eigendom van drie partijen: de WIC, de stad Amsterdam en de rijkste familie in Holland, Van Aerssen van Sommelsdijck. De Sociėteit profiteerde van door anderen aangevoerde slaven. Iedereen die van plan was “negros-slaven van de kusten van Africa over te voeren in de colonie van Suriname, ten eynde aldaer te werden verkogt” moest daarover belasting betalen aan de Sociėteit van Suriname.

Er trokken ook Amsterdammers naar Suriname toe. De kolonie was na de oprichting van de Sociėteit populair geworden onder de gelukszoekers. De hoge winstverwachtingen lokten. Ook immigranten die hun draai niet konden vinden in de stad beproefden er hun geluk. Franse hugenoten, joden en Duitsers trokken vanuit Amsterdam naar de kolonie, met wisselend succes. Toch was er altijd een tekort aan Europeanen. Er werden zelfs boeven uit het Rasphuis naar Suriname gestuurd om daar tot “eerlicke luyden” te worden gemaakt. In 1690 werden 27 jongens en 20 meisjes uit het Aalmoezeniersweeshuis opgestuurd, om verdeeld te worden onder de planters.

Suriname was belangrijk voor de stad, vooral vanwege de winsten die op suiker gemaakt konden worden. De ruwe suiker werd in Amsterdam verder geraffineerd en geschikt gemaakt voor consumptie en export. Er waren rond 1750 niet minder dan negentig suikerbakkerijen in de stad. Die verwerkten overigens ook de suiker afkomstig uit de Britse en Franse koloniėn.

Met de WIC ging het, na gouden jaren, aan het einde van de achttiende eeuw niet langer goed. Met de kolonie Suriname evenmin, alleen al wegens het voortdurende tekort aan mensen. Aan het begin van de negentiende eeuw werd, vooral door Engelse druk, de handel in slaven beėindigd. Het bezit van slaven werd pas in 1863 verboden.

Met speciale dank aan het Historisch Museum Amsterdam voor het mogen gebruiken van beeldmaterialen en teksten
KLIK HIER
 
 Terug naar de laatste pagina