Vorige pagina
De Amsterdamse Canon - Vondelpark (1865) en Museumplein (1885)


Jan David Zocher en L.P. Zocher. Vondelpark, 1878.
Collectie Stadsarchief Amsterdam
29. Vondelpark (1865) en Museumplein (1885)
In een poging om de rijken in de stad te houden, kwam er een mooi, groot Rij- en Wandelpark vlak achter het Leidseplein te liggen. Daarnaast verrees een nieuwe wijk, met dure huizen voor de elite en culturele instellingen van allure: het Rijksmuseum, het Concertgebouw en het Stedelijk Museum.

Als hoofdstad had Amsterdam meer allure nodig. En meer natuur. Steeds meer welgestelden verhuisden naar andere plaatsen, zoals in het Kennemerland en het Gooi, om ruim in het groen te wonen. Om tegen deze uittocht iets te doen nam de zakenman C.P. van Eeghen, samen met een aantal aanzienlijke heren, het initiatief om een mooi park aan te leggen. Ze besloten een groot stuk weiland, even voorbij het Leidseplein, te kopen. Een deel daarvan werd gebruikt voor de aanleg van een Rij- en Wandelpark, een ander deel als bouwgrond verkocht aan projectontwikkelaars. Daar verrezen grote herenhuizen aan dure straten als de P.C. Hooft.

In 1865 ging het park open. Het Rij- en Wandelpark was direct een groot succes. De beroemde Zochers hadden het ontworpen in landschapsstijl: er waren bospartijen, gazons, vijvers en slingerende paden, met verrassende doorkijkjes naar romantische gebouwen. Twee jaar later volgde de feestelijke onthulling van een standbeeld van de dichter Joost van den Vondel, waarna het park een naam kreeg: het Vondelpark. Rijke mensen konden daar paardrijden, later zouden ze er leren fietsen.

Niet ver van het park kwam twintig jaar later ook een voornaam museumkwartier op, net zoals alle ‘echte’ steden die hadden. In relatief korte tijd zou Amsterdam zich opwerken tot de culturele hoofdstad van Nederland. Het begon met het Rijksmuseum, dat aan het eind van de Spiegelgracht kwam te liggen. Dat gebouw was als het ware een tempel, met de ‘Nachtwacht’ van Rembrandt als schitterend middelpunt. Het museum was ontworpen door de architect P.J.H. Cuypers – ook het Centraal Station was van zijn hand. In 1885 werd het Rijksmuseum opengesteld voor het grote publiek.

Omdat daar aan de rand van de toenmalige stad de grond nog redelijk goedkoop was, konden vervolgens verschillende burgerinitiatieven er een plek vinden. Zo was het sukkelende muziekleven een groepje muziekliefhebbers een doorn in het oog. Ze vonden dat de bestaande concertzalen te klein waren of leden onder een uiterst matige akoestiek. Midden in de weilanden lieten ze daarop een Concertgebouw optrekken. In 1888 gingen de deuren open van een concertzaal die vanwege de uitstekende akoestiek wereldberoemd zou worden. Het niveau van de muziekuitvoeringen zou na korte tijd tot de internationale top behoren.

Ten slotte groeide de behoefte om ook de moderne beeldende kunsten een fatsoenlijk onderdak te geven. Dankzij een legaat van de steenrijke weduwe Sophia Augusta Lopez Suasso verrees aan de Paulus Potterstraat in 1895 het Stedelijk Museum. Was dat in het begin nog een wonderlijk allegaartje, met ouderwetse stijlkamers en enigszins buitenissige verzamelingen, al snel zou ook dit museum een internationale faam verwerven. Het bezat onder meer een omvangrijke verzameling werken van Vincent van Gogh.

Al deze cultuurtempels lagen rond een groot, leeg terrein. Van begin af aan had dit Museumplein een onduidelijk karakter. In de winter werd er doorgaans een ijsbaan aangelegd. De rest van het jaar bood het plek voor grote tentoonstellingen en tal van demonstraties. Vanaf 1953 werd het gras decennialang doorsneden door ‘de kortste snelweg’ van Nederland. De verschillende pogingen om het terrein meer vorm en betekenis te verlenen, zijn niet erg succesvol gebleken.

Met speciale dank aan het Historisch Museum Amsterdam voor het mogen gebruiken van beeldmaterialen en teksten
KLIK HIER
 
 Terug naar de laatste pagina