Vorige pagina
De Amsterdamse Canon - Kees de jongen (1890)


Hans Bayens (beeldhouwer), Martin Alberts (fotograaf).
Standbeeld Theo Thijssen, 21 december 2007.
Collectie Stadsarchief Amsterdam
30. Kees de jongen (1890)
Als je voor een dubbeltje geboren bent, word je nooit een kwartje. Dat had lang gegolden voor de kinderen uit de arme milieus. Door de ontwikkelingen in het onderwijs eind negentiende eeuw veranderde dat. Sommigen kregen een kans op een beter leven. Nergens wordt dat zo duidelijk als in Kees de jongen, het beroemde boek van Theo Thijssen.

Kees Bakels was een jongen uit de Jordaan. Hij was dertien jaar. Over zijn fictieve leven schreef de onderwijzer en politicus Theo Thijssen (1879-1943) een boek, Kees de jongen (1923). Thijssens eigen Jordanese jeugd vormde daarbij een belangrijke inspiratiebron. Kees Bakels droomde ervan ‘een jongen van stand’ te worden. Maar nadat zijn vader overleed, bleef er weinig anders over dan van school te gaan en geld te verdienen om zijn moeder te helpen. Daarmee ging hij een kansloze toekomst tegemoet.

De achtergrond van dit prachtige boek wordt gevormd door het Amsterdam van eind negentiende eeuw. Na 1876 leek het wel alsof de stad nieuwe energie had gekregen. Een van de belangrijkste thema’s in het boek is de grote betekenis van het onderwijs in die jaren. Het onderwijs had mensen tot dan toe vooral op hun plaats gewezen. De scholen waren georganiseerd naar stand. Maar nu kreeg het onderwijs een andere betekenis: dankzij de school konden dromen worden waargemaakt. Het werd mogelijk een klein stapje hoger te komen in de standensamenleving. Steeds meer ouders stuurden hun kinderen steeds langer naar school. Het onderwijs werd gezien als de weg bij uitstek om vooruit te komen, de school werd een soort emancipatiemachine.

Theo Thijssen had veel autobiografische gegevens in zijn roman gestopt, maar met hem zou het anders aflopen dan met Kees. Ook Theo’s vader was vroeg overleden. Theo kon echter, dankzij de opofferingen van zijn moeder, wél zijn school afmaken en met een rijksbeurs voor zeer knappe kinderen een opleiding volgen tot onderwijzer. Na jaren voor de klas te hebben gestaan, zou Thijssen het uiteindelijk tot bestuurder van de Bond van Nederlandsche Onderwijzers schoppen, in de Amsterdamse Gemeenteraad en Tweede Kamer komen en een aantal boeken schrijven. Het was hem gelukt een heer van stand te worden.

Overigens heeft de Jordaan nóg een beroemde onderwijzer voortgebracht, namelijk Jan Ligthart (1859-1916). Die werd onder meer bekend als de schrijver van verhalen over Ot en Sien (vanaf 1904 verschenen) en in 1906 – samen met Cornelis Jetses – als de ontwerper van het leesplankje Aap, noot, mies…

Het gemeentebestuur van Amsterdam zou tegen het einde van de negentiende eeuw aan het hele land een voorbeeld geven hoe een modern onderwijsbeleid eruit diende te zien. Het aantal scholen werd enorm uitgebreid, de inrichting verbeterd, moderne leermiddelen aangeschaft en het aantal kinderen per onderwijzer verlaagd – van soms vele tientallen tot ongeveer dertig per klas. Op allerlei manieren werd bevorderd dat het onderwijs zijn standskarakter verloor. Niet meer de stand waar een kind uit voortkwam was van belang, maar zijn of haar individuele capaciteiten. Aan dit beleid hing wel een prijskaartje: tussen 1880 en 1920 vervijftienvoudigde het bedrag dat de gemeente aan onderwijs besteedde.

Met speciale dank aan het Historisch Museum Amsterdam voor het mogen gebruiken van beeldmaterialen en teksten
KLIK HIER
 
 Terug naar de laatste pagina