Vorige pagina
De Amsterdamse Canon - Gas- en watersocialisme - Wim Treub (1896)


Fotograaf onbekend. Waterleiding, pompstation aan de Haarlemmerweg, 1903
Collectie Stadsarchief Amsterdam
32. Gas- en watersocialisme (1896)
Rond de eeuwwisseling kreeg de gemeente er heel wat taken bij. Onder leiding van Wim Treub kwamen belangrijke voorzieningen als gas, water en de telefoon onder overheidscontrole. Met Floor Wibaut zou de gemeente ook de woonellende aanpakken. De stad werd een proeftuin voor de verzorgingsstaat.

Aan het einde van de negentiende eeuw werd de stad groter en ingewikkelder. Steeds meer burgers vonden dat in deze moderne tijden het gemeentebestuur allerlei onmisbare voorzieningen als het openbaar vervoer, het ophalen van het vuilnis, en de levering van gas en drinkwater niet langer aan particuliere ondernemingen mocht overlaten. Die vroegen niet alleen een hoge prijs, de bedrijven bleken ook ongevoelig voor klachten.

Het gemeentebestuur wilde die verantwoordelijkheden niet, het bestuurde liever op afstand. Deze afwerende houding werd doorbroken door een nieuwe politieke groepering van jonge, vooruitstrevende liberalen: de Radicalen. De onomstreden en onvermoeibare leider van die groep was Wim Treub (1858-1931). Als wethouder van Financiën en daarna van Publieke Werken, kreeg hij de kans zijn visie op een goed en modern gemeentebestuur te realiseren.

Als eerste wist Treub de waterleiding tot een openbaar nutsbedrijf om te vormen (1896). Er kwam zo niet alleen goed drinkwater in de stad, maar de druk was ook hoog genoeg om een kraan op de tweede verdieping te bereiken. Datzelfde jaar wist hij na een spectaculaire strijd met de Nederlandsche Bell-Telephoon Maatschappij de telefoon in gemeentehanden te krijgen. Daarna volgde het gas (1898), twee jaar later de tram. De reizigers konden nu een stuk goedkoper reizen, en de gemeente deed meteen forse investeringen om de tram elektrisch te maken.

Het leven in de stad verbeterde, maar voor de allerarmsten niet voldoende. Vooral hun huisvesting was zorgwekkend. In de Jordaan, de eilanden en de ‘jodenhoek’ rond het Waterlooplein leefden gezinnen op elkaar gepakt in vochtige, duistere kelderwoningen, in haveloze krotten vol ongedierte. En de stad groeide nog steeds – van 467.000 inwoners in1896 naar 718.000 in 1925 –, waardoor verkrotting en overbewoning alleen nog maar toenamen. Nieuwe en vooral betaalbare huizen waren er niet.

Dat probleem kon alleen opgelost worden met enorme inspanningen en grote subsidies van de overheid. En het was de sociaal-democratische wethouder F.M. Wibaut (1859-1936) die dat aanpakte en van Amsterdam ‘het Mekka van de volkshuisvesting’ wist te maken. Alleen al tussen 1917 en 1922 zette de gemeente samen met de woningbouwverenigingen bijna 6500 woningen neer, met name in de Transvaalbuurt en Betondorp. In de jaren daarna zou er om de oude binnenstad heen en in Amsterdam-Noord een grote cirkel van arbeiderswijken verrijzen. In verkiezingscampagnes werd dat samengevat onder de leus ‘Wie bouwt? Wibaut!’

Wibaut heeft meer gedaan voor de stad. Hij gold decennialang als ‘de onderkoning van Amsterdam’. Uitgangspunt van zijn beleid was dat de gemeente moest zorgen voor ‘het grootst mogelijke gerief’ voor de bevolking, tegen de laagste kosten én naar draagkracht. Hij was vooruitstrevend op het gebied van onderwijs, cultuur, personeelsbeleid, sociale voorzieningen en openbare nutsbedrijven. Onder zijn bewind veranderde Amsterdam in een proeftuin voor de verzorgingsstaat.

Met speciale dank aan het Historisch Museum Amsterdam voor het mogen gebruiken van beeldmaterialen en teksten
KLIK HIER
 
 Terug naar de laatste pagina