Vorige pagina
De Amsterdamse Canon - De Pijp (1900)


J. van Eck. Gerard Doustraat, 1936. Collectie Stadsarchief Amsterdam
Koninklijk Oudheidkundig Genootschap
33. De Pijp (1900)
De Pijp stond bekend als een eentonige wijk vol haastig gebouwde woningen van slechte kwaliteit. Maar de buurt bruiste van leven. Kunstenaars, hoeren en studenten bevolkten het gebied rond de Albert Cuypstraat, waar in 1912 een rumoerige zesdaagse markt kwam. In de Quellijnstraat zag het Nederlandse cabaret het levenslicht.

De Pijp was saai, daar was iedereen het over eens. De straten waren recht en eentonig, er was geen boom te bekennen. Eigenlijk was het een schande dat een zichzelf respecterende stad deze wijk had laten ontstaan. Maar dat was de buitenkant. Want tegelijkertijd had zich hier een bruisend uitgaansleven ontwikkeld. Vooral rond de Frans Halsstraat zaten veel nachtclubs.

In deze wijk zou het Nederlandse cabaret voor de eerste keer van zich laten horen. De diamantbewerker Eduard Jacobs had in Parijs kennisgemaakt met het genre. Rond 1900 zong hij in De Kuil, een kelderwoning aan de Quellijnstraat nr. 64, sarcastische liedjes over armoede en prostitutie. Dat was een nieuw fenomeen in die tijd. Voor het eerst werd het uitgangspubliek niet alleen maar vermaakt, maar ook geconfronteerd met de rauwe werkelijkheid: Jacobs was ‘de minstreel van de mesthoop’.

De Pijp – die naar gemeentelijk gebruik een lettercombinatie kreeg als aanduiding: YY – was vooral bedoeld voor middenstanders en een nieuwe laag in de beroepsbevolking: het kantoorpersoneel. De woningen zagen er op het eerste gezicht niet gek uit. Ze bezaten niet alleen een aparte keuken, maar zelfs een echt toilet. Maar de kwaliteit van de huizen viel tegen. Op 21 september 1876 bijvoorbeeld stortten aan de Ferdinand Bolstraat twee woningen in die nog in aanbouw waren. Een derde woning werd meegesleept in de val. Een paar jaar later stortte er een pand in, omdat er geen cement was gebruikt als metselspecie.

Al deze ellende was het gevolg van matig heien, het haastig opmetselen van eensteensmuurtjes, niet goed doorbakken bakstenen en balken die zo dun waren als planken. Bovendien bleken tussen de bouwtekening en de uitvoering op wonderbaarlijke wijze allerlei plantsoentjes in lucht te zijn opgegaan. Die waren volgens de bouwers bij nader inzien verspilling van kostbare grond.

Dit kon allemaal doordat de gemeente nauwelijks toezicht hield op de woningbouw én doordat de huizenmarkt was veranderd. Werd er vroeger vooral gebouwd in opdracht, nu bouwden particuliere projectontwikkelaars huizen voor eigen rekening. De soms weinig kapitaalkrachtige bouwbedrijfjes propten zo veel mogelijk woningen op een beperkte ruimte. Daarmee verdwenen niet alleen de plantsoentjes, maar werden de straten ook steeds smaller. De huizen werden zo snel mogelijk gebouwd, omdat de aannemers hun investeringen er pas bij verkoop uitkregen. Deze nieuwe vorm van aannemerij werd berucht als de ‘revolutiebouw’.

Daarbij was de huur relatief hoog. De bewoners verhuurden daarom vaak een paar kamers. En daarop kwam veel los volk af, waaronder nogal wat studenten. Een aantal van hen zou beroemd en berucht worden als ‘de beweging van tachtig’, een revolutionaire stroming in de kunst en literatuur, waartoe jongere schrijvers, dichters en schilders behoorden. Als het genie van deze beweging werd de dichter Willem Kloos gezien, die in de Pijp woonde, dronk en schreef.

Bovendien vestigde zich er nogal wat prostitutie. Aan het ‘fluwelen randje’ – de chique huizen rond het Sarphatipark – zaten luxe bordelen. Er waren ook ‘rendez-vous’-huizen waar de dames en hun klant voor korte tijd een kamer konden huren. Op andere plekken in de Pijp, zoals rond de Albert Cuyp- en de Govert Flinckstraat, zaten de goedkopere en meer vulgaire clubs, waar strijksters en dienstbodes ’s nachts wat bijverdienden. Zo ontstond in deze wijk een bohémien-achtige sfeer.

Met speciale dank aan het Historisch Museum Amsterdam voor het mogen gebruiken van beeldmaterialen en teksten
KLIK HIER
 
 Terug naar de laatste pagina