Vorige pagina
De Amsterdamse Canon - Moord op de joden (1940-1945)


Razzia op en rond het J.D. Meijerplein, 22-23 februari 1941.
Collectie NIOD, Amsterdam, beeldnr. 111658.
Joods Historisch Museum, Amsterdam (Fotograaf onbekend)
41. Moord op de joden (1940-1945)
De meeste joden in Amsterdam zouden de Tweede Wereldoorlog niet overleven. Door de massamoord bleef van de joodse gemeenschap en haar cultuur weinig meer over. De levendige jodenbuurt verdween. Het gezicht van Amsterdam veranderde voorgoed.

Na de bezetting van Nederland in mei 1940 volgden al snel de eerste maatregelen tegen de joden. Op 22 februari 1941 vond op het Jonas Daniël Meijerplein de eerste grote razzia plaats. Meer dan vierhonderd joodse mannen werden opgepakt. De volgende dag herhaalde zich dit. De Amsterdammers waren ontzet. Aangespoord door enige communisten staakten op 25 februari de trams. Overal in de stad legden mensen vervolgens het werk neer.

De volgende dag sloegen de Duitse troepen de opstand hardhandig neer. Negen doden en veertig gewonden waren het gevolg. De nazi’s zetten de burgemeester af, evenals de wethouders en de hoofdcommissaris van politie. De stakers werden ontslagen en de stad kreeg een zware boete opgelegd. Met deze brute signalen lieten de Duitse bezetters merken dat ze vastberaden waren zich niet te laten weerhouden van hun plannen: het oppakken van de joden om ze te vermoorden.

Hoewel de Februaristaking van grote symbolische waarde was – nergens in Europa was er een dergelijk massaprotest tegen de jodenvervolging – haalde ze in de praktijk dus weinig uit. De joden zouden in de maanden daarna steeds meer in hun bewegingsvrijheid worden beperkt en zichtbaar geïsoleerd. Ze waren verplicht om een gele Davidsster op hun kleding te dragen; in hun persoonsbewijs werd een grote J gestempeld. Daarnaast namen de bezetters hen tal van rechten af, bijvoorbeeld door de verplichting om spaargeld, aandelen en sieraden onder te brengen bij de roofbank Lippmann, Rosenthal & Co (Liro).

Bij de doorvoering van al deze maatregelen speelde de Joodsche Raad een belangrijke dubbelrol. De raad, die uit vooraanstaande joden bestond, was door de Duitse bezetter het bestuur over alle Amsterdamse joden opgedrongen. Aan de ene kant probeerde deze raad de joodse belangen zo goed mogelijk te behartigen. Aan de andere kant was de Raad, zo schreef de illegale verzetskrant Het Parool: “een voortreffelijk geoutilleerd hulporgaan voor de Duitsche, met een administratieve staf die welhaast de 500 employees overschrijdt, waardoor alle door de Duitschers bedachte, meestal zelfs niet op een verordening berustende maatregelen nauwgezet worden uitgevoerd.”

Vanaf juni 1942 werd de sfeer in de stad afschuwelijk. Duitsland had bepaald dat Nederland voor het eind van het jaar 15.000 joden naar Oost-Europa moest deporteren; later dat jaar ging dat aantal omhoog naar 40.000. Vanaf half juli 1942 reden, het eerste jaar vaak drie à vier avonden per week, soms ook overdag, trams vol joden door de stad naar de verschillende stations, waar treinen klaarstonden naar het doorgangskamp Westerbork. Vandaaruit werden de joden op transport gesteld naar vernietigingskampen als Sobibor en Auschwitz-Birkenau.

De Hollandsche Schouwburg in de Plantage veranderde in een voorraadschuur van opgepakte joden. Zo waren er altijd volle treinen. Maar de joden die eerst was voorgehouden dat ze naar werkkampen gingen, begonnen te beseffen dat ze rechtstreeks de dood werden ingejaagd. Steeds minder meldden zij zich na een oproep. Een speciale eenheid van de Amsterdamse politie begon de joden daarop rechtstreeks thuis op te pakken. Sommige joden probeerden Nederland te ontvluchten, anderen doken onder, zoals de familie Frank. Hun dochter Anne zou de jaren dat ze zich verscholen in het achterhuis van Prinsengracht 263, uitgebreid beschrijven in haar wereldberoemd geworden dagboek.

De klopjacht op de joden werd steeds gewelddadiger. Eind 1943 ontbonden de bezetters ook de Joodsche Raad en deporteerde de leden. Op 4 augustus 1944 werd na verraad de achter een kast verstopte toegang naar het Achterhuis ontdekt. Anne Frank zou de oorlog niet overleven. Van de bijna 80.000 joden in Amsterdam, ontsnapte uiteindelijk slechts een klein percentage aan de dood.

Met speciale dank aan het Historisch Museum Amsterdam voor het mogen gebruiken van beeldmaterialen en teksten
KLIK HIER
 
 Terug naar de laatste pagina