Vorige pagina
De Amsterdamse Canon - Nummer 14 (1970)


Paul Vreeker. Lieverdje in Ajax tenue, 1997. ANP Photo, Rijswijk
47. Nummer 14 (1970)
Sinds 2007 mag geen Ajax-speler uit de A-selectie meer het nummer 14 dragen. Dit rugnummer is heilig verklaard.

Iedere Amsterdammer dient te weten – het zou eigenlijk overbodig moeten zijn het uit te leggen – dat met ‘nummer 14’ Hendrik Johannes Cruijff wordt bedoeld. Het gaat hier om de enige Amsterdammer die echt overal ter wereld bekend is. Hoe wonderlijk de uitspraak van zijn naam in verre landen ook kan zijn, een gesprek over deze legendarische voetballer schept overal een warme verstandhouding.

‘Magere Jopie’ uit Betondorp, geboren in 1947, trok al snel de aandacht met zijn mooie spel en tactisch inzicht. Hij debuteerde in het eerste elftal in 1964. In 1967 werd hij voor het eerst ‘voetballer van het jaar’. Vanaf 1970 speelde hij met rugnummer 14. Uiteindelijk werd hij ook gekozen tot Europees voetballer van de twintigste eeuw. Maar ook de andere leden van het ‘gouden elftal’ waren immens populair zoals Piet Keizer, Johan Neeskens, Sjaak Swart, Ruud Krol en Barry Hulshoff.

De opmars van de club, opgericht in 1900, was midden jaren zestig al begonnen onder trainer Rinus Michels. Op 2 juni 1971 speelde Ajax in de Europacup 1-finale tegen het Griekse Panathinaikos. Dertigduizend Ajax-fans juichten de club toe in het Londense Wembley stadion. De Amsterdamse club won met 2-0. De vreugde was uitzinnig, zo ver was Ajax nog nooit gekomen. En Ajax bleef winnen: drie jaar achter elkaar zouden de spelers de Europese beker voor landskampioenen triomfantelijk boven hun hoofd heffen.

Het was ook voor een belangrijk deel aan de Ajax-spelers binnen het nationale voetbalteam te danken, dat Oranje bij de wereldkampioenschappen in 1974 en 1978 de finale haalde. Overigens zou Oranje beide keren uiteindelijk verliezen, eerst van Duitsland en vervolgens van Argentinië.

De roemrijke periode begin jaren zeventig staat bekend als de tweede Gouden Eeuw van Ajax. De eerste was in de jaren dertig. In tien jaar tijd werd de club toen zeven keer afdelingskampioen en vijf keer landskampioen. Een grote Ajacied was toen aanvoerder Wim Anderiesen, in het dagelijks leven politieagent. Hij is de enige Ajax-speler die met een straatnaam is vereerd.

Door de voetbalsuccessen in de jaren dertig groeide het aantal supporters, waardoor het ‘Houten Stadion’ in de Watergraafsmeer te klein werd. Bij de laatste wedstrijd in 1934 verdrongen de 15.000 toeschouwers elkaar langs de lijn, zodat er zelfs geen plek meer was om corners te nemen. De Meer werd gebouwd. Veel mocht het niet kosten. Het waren de Crisisjaren, en alles moest uit de clubkas komen. Wedstrijden met meer dan 20.000 toeschouwers of waarbij kunstlicht nodig was, werden in het Olympisch Stadion gespeeld.

Eind jaren tachtig was Ajax zijn ‘huiskamer’ ontgroeid. Onder leiding van Louis van Gaal won de club in 1995 zowel de Europacup (Champions League) als de Wereldcup. Er waren meer zitplaatsen nodig. Bovendien waren aanzienlijk betere veiligheidsmaatregelen onvermijdelijk. De F-side was opgekomen, de harde kern van Ajax-supporters die de wedstrijden aangreep om te vechten. In 1989 gooide een lid van de F-side een ijzeren staaf tegen het hoofd van de keeper van Austria Wien, die in De Meer tegen Ajax speelde. Ajax werd voor straf een jaar lang uitgesloten van het Europees voetbal.

In 1996 zou de club naar een groter stadion verhuizen, de Amsterdam ArenA in Zuidoost. De oude successen lieten zich daar vooralsnog niet herhalen. Maar zoals Freek de Jonge al in 1987 schreef: “Ajax is Ajax en Cruijff is zijn profeet.”

Met speciale dank aan het Historisch Museum Amsterdam voor het mogen gebruiken van beeldmaterialen en teksten
KLIK HIER
 
 Terug naar de laatste pagina