Vorige pagina
De Amsterdamse Canon - De moord op Theo van Gogh (2004)


Donovan Spaanstra, graffiti Theo van Gogh, Warmoestraat 131, 2004.
Robin Utrecht/ANP Photo, Rijswijk

49. De moord op Theo van Gogh (2004)
Midden op straat werd filmmaker Theo van Gogh op gruwelijke wijze vermoord door een jonge moslimfundamentalist uit Amsterdam-West. Door deze daad werd het tolerante imago van Amsterdam in een klap teniet gedaan. De multiculturele samenleving en het gedoogbeleid kwamen hevig onder vuur te liggen.

De filmmaker Theo van Gogh fietste door de Linnaeusstraat, toen de 26-jarige moslim Mohammed B. hem neerschoot en vervolgens de keel doorsneed. Het was half negen ’s ochtends, 2 november 2004. Op het lichaam liet de moordenaar een dreigbrief achter, gericht aan Ayaan Hirsi Ali. Deze Somalisch-Nederlandse politica van islamitische afkomst had samen met Van Gogh de film Submission gemaakt. Daarin werden Koranteksten geprojecteerd op naakte vrouwenlichamen: de film was een aanklacht tegen het ‘vrouwonvriendelijke’ karakter van de islam. Mohammed B. liet weten dat Hirsi Ali het volgende slachtoffer zou zijn. Hij bedreigde ook de joodse kliek die het land zou beheersen, waaronder Job Cohen, de burgemeester van Amsterdam.

Amsterdam was geschokt. Op de plek van de moord legden mensen in de dagen erna van alles neer ter herinnering aan Theo van Gogh. Er was een schrijfblok opgehangen, zodat mensen ter plekke hun hart konden luchten op papier. Anderen hadden thuis een boodschap ingelijst of geplastificeerd. Er lag een speelgoedaapje met twee pleisters over zijn mond. Iemand had een bordje neergezet met de tekst: “Op 2 november is hier Nederland gestorven. Ik ben opeens een totale vreemde in mijn eigen land.” Er lagen veel bloemen en pakjes sigaretten, als eerbetoon aan de kettingrokende Van Gogh. En een nieuwe ‘Loesje’: “Allah is groot genoeg om tegen kritiek te kunnen.”

Diezelfde avond werd op de Dam een wake gehouden. Twintigduizend mensen waren aanwezig. Cohen riep de aanwezige Amsterdammers op “om hier duidelijk te zeggen wat wij vinden van deze laffe en gruwelijke moord”. Met een lawaaidemonstratie gaven de toehoorders gehoor aan de oproep.

Tot aan de moord had Amsterdam, vergeleken met andere wereldsteden als New York, Londen of Berlijn, een vriendelijk klimaat weten te bewaren. In een aantal opzichten heerste zelfs de sfeer van een gemoedelijk dorp. Toen in 1997 de Europese politieke elite in de stad was om een belangrijk verdrag te tekenen, was de beveiliging pittig. Desondanks konden de doorgaans zwaar bewaakte politici ‘gewoon’ een stukje fietsen door de stad.

De stad was trots op de tolerantie, die haar al eeuwen zou kenmerken. Het beleid van het stadsbestuur was doorgaans links-liberaal. Normafwijkend gedrag werd als het even kon ‘gedoogd’. Het geringe geweldsniveau in de stad zou het resultaat zijn van dit even gematigde als verstandige beleid. Zo zou ook de radicalisering onder islamitische jongeren op termijn wel uitdoven, was de gedachte.

Door de gewelddadige dood van Van Gogh was de stad haar tolerante imago in één klap kwijt. Achter de verontwaardiging over de moord en de boosheid over de aantasting van het recht op vrije meningsuiting, speelde bovendien wellicht nog een diepere verontrusting een rol. Steeds duidelijker bleek dat er veel ‘korte lontjes’ in de stad rondliepen, bereid tot ‘zinloos geweld’, opgefokt door het gebruik van ontremmende drugs, radicale opvattingen en voorzien van wapens. Door dat besef groeide het gevoel dat in Amsterdam ‘leven en laten leven’ niet langer de vanzelfsprekende cultuur was.

Met speciale dank aan het Historisch Museum Amsterdam voor het mogen gebruiken van beeldmaterialen en teksten
KLIK HIER
 
 Terug naar de laatste pagina